Rinardo gaat binnekort naar een cursus Sociale Vaardigheidstraining .
Misschien niet verkeerd om hier even te laten zien, wat het betekent , en wat het doel is.
Zelf ben ik van mening dat zo'n training heel belangrijk en leerzaam is.
Deze trainigen worden in bijna alle ggz/cgg gebouwen gehouden.
Sociale Vaardigheidstraining
Onder sociale vaardigheid verstaan wij het kunnen hanteren van omgangsregels in het sociale verkeer. Sociaal vaardig gedrag is gedrag dat geaccepteerd wordt in de groep waarin men zich bevindt. Tussen kinderen gelden onderling andere codes dan tussen volwassenen. Nederlandse kinderen geven elkaar bijvoorbeeld geen hand wanneer ze met elkaar kennis maken. Ze maken meestal ook geen kennis met elkaar door middel van een praatje, maar ze leren elkaar kennen door met elkaar te spelen.
Sociale vaardigheden zijn een soort werktuigen , een kist vol gereedschap waaruit we kunnen pakken wat we op een bepaald moment nodig hebben.
Wanneer kinderen sociale taken kunnen uitvoeren, worden ze gemakkelijker geaccepteerd door leeftijdgenoten, ze hebben vriendjes, voelen zich op hun gemak in sociale situaties en functioneren beter op school . We noemen dat sociaal adequaat gedrag. Als er aan een aantal van deze aspecten niet wordt voldaan kan een sociale vaardigheidstraining de kinderen helpen om meer mogelijkheden te leren voor sociaal contact, meer zelfvertrouwen op te bouwen en het zelfbeeld wat positiever te laten zijn.
Doel van de sociale vaardigheid training is de kinderen beter te laten functioneren thuis, op school, met vriendjes en vriendinnetjes in de buurt en op clubs. In de training gaan we op zoek gaan naar de sterke kanten van het kind om daar zijn oplossingen uit te halen en zijn gevoeliger kanten te compenseren.
De groep is samengesteld uit jongens en meisjes met verschillende klachten zoals bijvoorveeld impulsiviteit, sombere stemming, druk en chaotisch gedrag, gemis aan vriendjes/vriendinnetjes, leven in een fantasiewereld, ervaren van vijandigheid van anderen, snel boos gedrag, ruziemaken.
Het is de bedoeling dat de kinderen zichzelf beter leren kennen en besef krijgen van hun gevoelige kanten. Door middel van kringgesprek, rollenspel en oefeningen wordt aan deze punten gewerkt. De uitwisseling van ervaringen geeft herkenning en kan leiden tot voldoende veiligheid om in de groep te oefenen met nieuw gedrag.
Tevens maakt het gegeven niet de enige te zijn met dit soort of andere problemen het vaak makkelijker de eigen situatie meer te aanvaarden. Kennis en ervaringen worden uitgewisseld. Zo leren de kinderen ook van elkaar. Het gaat er om dat ze leren beseffen dat ze gevoelige snaren hebben en vanuit dat besef wordt hen geleerd om dingen anders te doen. Daarom is het goed weten wat ze in de groep komen doen zo belangrijk. Van het grootste belang is dat kinderen aan de training beginnen met voor hunzelf duidelijke en concrete doelstellingen. Hierbij is het ook van belang dat de ouders betrokken zijn bij dit proces. Dan kunnen ze bewuster nieuwe mogelijkheden trainen en nieuwe oplossingen oefenen om te leren omgaan met hun gevoelige kant. Kernvragen daarbij zijn: waar heb je het meeste last van? En: wat zou je het liefst veranderd willen zien?
Maar ook de positieve kanten zijn belangrijk: wat gaat wel goed? Waar ben je juist heel tevreden mee? Als je weet wat je sterke punten zijn, vergroot dat het zelfvertrouwen en zorgt dat ervoor dat je makkelijker nieuwe dingen leert.
Vaak komen de kinderen in andere levensfasen waar nieuwe eisen aan ze worden gesteld (schoolwisseling, puberteit) opnieuw in de problemen. Met deelname in de groep willen we bereiken dat ouders en kind goed weten wat er dan aan de hand is en vroegtijdig kunnen signaleren wanneer bepaalde problemen weer de kop opsteken.
Vaak is er een samenspel tussen aanleg en omstandigheden waardoor problemen duidelijker kunnen worden. Sociaal vaardige kinderen zullen dat makkelijker blijven ook in moeilijke omstandigheden, maar gevoeliger kinderen reageren makkelijker met terugval wanneer de omstandigheden zwaarder zijn. Vroeger werd dan vaak de beschuldigende vinger naar de ouders gericht. Dat was kortzichtig: de rol van aanleg werd ernstig onderschat. De meeste ouders doen hun best. Uiteraard is het wel zo dat een voortdurende stroom van negatieve en denigrerende opmerkingen negatief effect op kinderen heeft, maar incidenteel uit je slof schieten doet iedereen en is zeker geen oorzaak van de klachten die deze kinderen hebben. Wel is begrip voor de handicap belangrijk zodat de kinderen eem steunende affectie ervaren. Gezien de rol van aanleg pretenderen wij niet de klachten te ‘genezen’, maar wel dat de kinderen e.e.a. beter leren hanteren.
In iedere groep zijn regels belangrijk. Dat maakt de groep veilig. De groep is immers het oefengebied om nieuwe dingen te leren en daarna thuis op school, op straat of op een club uit te proberen.
De basis regels zijn: elkaar niet uitlachen, elkaar uit laten praten, er wordt niet gesproken over de afwezigen, zich aan het onderwerp houden, niet over elkaar praten buiten de groep.
De laatste regel is in het kader van de privacy. Van belang is dat situaties of gedrag ook buiten de groep (thuis) niet met naam en toenaam besproken worden en dus onherkenbaar blijven.
In de groep leren de kinderen met elkaar praten. Er wordt aandacht besteed aan hoe men met elkaar praat, of men elkaar kan aankijken als je spreekt (hoewel er een groep kinderen is die dat niet kan), elkaar laten uitpraten, hoe je op elkaar kunt reageren en naar elkaar kunt luisteren. Een kind dat aan het woord is, wordt door de therapeut aangemoedigd. Het moet voor het kind een positieve ervaring zijn om in de groep het woord te hebben. Degene die vaak aan het woord is leert aan de andere kinderen dat het leuk is om iets te vertellen. Hij zal geholpen worden het verhaal af te ronden en de ander de gelegenheid geven om te oefenen met spreken in de groep. Als het voor een groepslid moeilijk is te luisteren of stil te zitten kunnen we hem een opdracht geven eventueel buiten de groep maar wel in dezelfde ruimte. Bijvoorbeeld een observatieopdracht of een tekening maken over het onderwerp wat aan de orde is. Er zal veel aandacht besteed worden aan het kringgesprek om zo voor een ieder aan zijn leerpunten te kunnen werken.
Werkhouding van de therapeut:
-Positief labelen is belangrijk: wat goed gaat vaak benoemen en herkenbaar laten zijn om zo de nieuwe oplossingen voor nieuw gedrag te stimuleren en het zelfvertrouwen te doen toenemen. Meewerken en nieuwe oplossingen proberen zijn in principe te prijzen, de inzet en de prestaties worden gewaardeerd. Die stimulans komt bijv tot uiting d.m.v. de bekende ‘krul van de juf’ in het huiswerkschrift. Zo kunnen de kinderen ook thuis laten zien dat het goed gaat.
-Haalbare doelen stellen: iemand met één been leer je niet hard rennen, maar wel goed hinkelen.
-Autonomie bevorderen: zelf de leerdoelen laten formuleren en daar werkpunten van maken en dan samen afspreken waar aan gewerkt gaat worden. De therapeut heeft een motiverende en steunende houding. Zij zal in eerste instantie de inzet waarderen en nog niet de resultaten.
Het is belangrijk dat het in de groep veilig is en wanneer zich een situatie voordoet die ingrijpen nodig maakt zal dat gebeuren. De kinderen moeten steeds het gevoel hebben dat ze in de groep met nieuw gedrag kunnen oefenen en altijd in hun waarde gelaten worden.
De kinderen kunnen wel een negatieve ervaring of beleving inbrengen. Het is echter van belang daar positieve werkpunten van te maken. Niet alle aandacht zal worden gericht op de negatieve ervaring. Er zal juist gelet worden op wat wel goed ging, op wat je ervan geleerd hebt en op de ontdekking van alternatieve strategieën: hoe zou je het anders kunnen doen? Hoewel kinderen vaak geneigd zijn de oorzaak van negatieve ervaringen buiten zichzelf te zoeken (de ander heeft het gedaan), zal veel aandacht besteed worden aan het aspect van de eigen mogelijkheden tot beïnvloeding van situaties.
De therapie is o.a. gebaseerd op een aantal principes uit de cognitieve gedragstherapie.
De kinderen worden geleerd dat een opkomend onplezierig gevoel een signaal functie heeft. Zij leren hun emoties te herkennen -ik bibber- en te benoemen -ik bibber omdat ik bang ben dat ik niet mee mag doen, en ik weet niet wat ik moet doen-. Zoveel mogelijk oplossingen worden bedacht en geoefend. Het kind leert zo dat er keuzesmogelijkheden zijn om te handelen in zo'n situatie. Uit die mogelijkheden kiezen en deze adequate reactie vervolgens oefenen helpt om een als vervelend ervaren situatie te leren hanteren.
Maar ook vastgeroeste overtuigingen spelen een rol: wanneer je vaak vervelende situaties ervaren hebt ontstaan vaste denkpatronen (negatieve verwachtingen: ‘het zal wel weer mis gaan’) en de daarbij horende inadequate reactie. Bij die patronen vraagtekens zetten is van belang: het ombuigen van overtuigingen, leren waarnemen en begrijpen van de ander (ze lachen me uit, is dat wel zo?) hoort daarbij. We zullen de kinderen uitleggen dat zij zo in elkaar zitten en dat zij de zaken zo opvatten en ze er op wijzen dat het niet altijd is zoals zij denken. Als ze dat leren beseffen kan het makkelijker worden om met anderen om te gaan.
Vergroten van inzicht over wat andere denken, voelen, willen kan je trainen.
Voor veel van de kinderen is het moeilijk om al die informatie te verwerken en in een nieuwe situatie de nieuw geleerde oplossing toe te passen. Om die reden is het herhalen van dat nieuw geleerde gedrag heel belangrijk.
De sociale vaardigheid training is opgebouwd in drie fases: de opbouwfase, de middenfase en de consolidatie.
De opbouwfase: in het begin is het van belang dat de groep een veilige plaats is. Elk kind is in het begin onzeker of bang in de nieuwe groep en er zal op gelet worden dat de angst en onzekerheid niet oplopen. Er is tijd nodig om te wennen. De therapeut zal actief ingrijpen bij moeilijkheden en nog lage eisen stellen aan de groepsleden voor wat betreft het oefenen van nieuw gedrag. De inzet wordt gewaardeerd, nog niet zo het resultaat. De kinderen moeten zich beschermd voelen in de groep. De therapeut bevordert en vergemakkelijkt de contacten onderling zodat een goede werkrelatie wordt opgebouwd en de kinderen kunnen experimenteren met nieuw gedrag. In deze fase worden basale sociale vaardigheden geleerd: luisteren naar de ander, op je beurt wachten, je duidelijk voorstellen in de groep, duidelijk praten met de ander, initiatief nemen tot contact. Er wordt naar eigen gedrag gekeken, stemvolume, lichaamshouding, oogcontact.
De middenfase: hierin worden vaste thema's in opklimmende moeilijkheidsgraad en complexiteit gewerkt gaan worden. Thema's zoals: iets vragen aan de ander en reageren op een weigering, een praatje maken en reageren op weigering van gesprek, onderhandelen met een ander die iets anders wil dan jij, invoegen in een groep en reageren op afwijzing, zelf iets weigeren, reageren op iemand die iets doet waar je last van hebt, reageren op plagen, reageren op gerechtvaardigde kritiek en fouten toegeven.
Er zal gewerkt worden middels rollenspel. De groep werkt al wat meer zelfstandig en er wordt meer gestimuleerd tot samenwerken.
De afbouwfase: in deze fase vindt er een herhaling plaats van de geoefende stof.
De groep zal zelfstandiger gaan werken en uiteindelijk zullen de kinderen zonder steun van de groep verder gaan.
Algemene structuur van een bijeenkomst.
Duur: 90 minuten.
1- 10 minuten: bijpraten, kringgesprek, iets vertellen in de groep.
2- 30 minuten: bespreken van het huiswerk- herhaling van de vorige lesstof.
3- 10 minuten: pauze waarin een gerichte pauze activiteit.
4- 25 minuten: introductie nieuwe leerstof en uitleg huiswerk.
5- 15 minuten: samenwerkingsspelletjes en individuele opdrachten.
Ieder kind heeft een losbladige map gekregen. Het huiswerk voor de eerste bijeenkomst is het concreet formuleren van de eigen leerpunten! Verder wordt deze map gebruikt om aantekeningen, opdrachten en tekeningen in te maken. Het kind krijgt na elke bijeenkomst huiswerk mee. Doel van het huiswerk is dat datgene waar in de groep aan gewerkt wordt nog een vervolg krijgt thuis: de groep duurt slechts 90 minuten en dan zijn er bijna 10000 minuten tot de volgende bijeenkomst.
Thuis kan er ook geoefend worden met nieuw gedrag en oefenmateriaal van thuis kan weer ingebracht worden in de groep. Zo ontstaat er samenwerking tussen de groep en thuis. Het is belangrijk dat de ouders belangstelling tonen voor de ervaringen die het kind opdoet in de groep. Met betrekking tot het maken van het huiswerk is het belangrijk dat de ouders wel informeren naar het huiswerk en de kinderen kunnen stimuleren en prijzen voor het behaalde resultaat. Echter het is niet de bedoeling dat de ouders de kinderen dwingend aan het werk moeten zetten. Helpen herinneren (2x) mag wel. Wij vinden het belangrijk dat het kind zijn eigen verantwoordelijkheid leert nemen met betrekking tot het huiswerk.
Literatuur,
Bang zijn voor andere kinderen; Drs. H.J. Ringrose & Drs.E H. Nijenhuis.
Sociaal onhandig, de opvoeding van kinderen met PDDNOS en ADHD door L van der Veen-Mulders,
M Serra, B.J. van den Hoofdakker, R.B. Minderaa.
Kinderen met een contactstoornis, een groepsbehandeling voor PDD- NOS en hun ouders door Peter Dijkshoorn,Welmoed Pietersen, Gerard Dikken.
Zit stil! Handleiding voor het opvoeden van overbeweeglijke kinderen door Compernolle &Doreleijers.
. http://www.pam.nl/svt.html
© M.Ch. Pam, A. Van Ruitenburg