Hoi ,

op mijn zoektocht door het net , kwam ik deze lijst tegen , het alfabet van diverse uitdrukkingen en betekenissen , van hersens etc , gr Bernadette

Trefwoorden (bron: http://www.ecd-vlaanderen.be/trefwoorden.asp )

——————————————————————————–

Acalculie

Niet kunnen rekenen. Dit komt onder andere tot uiting in het niet meer kunnen verrichten van financiële zaken en het niet meer kunnen doen van boodschappen.

——————————————————————————–

Acetylcholine

Neurotransmitter die de prikkeloverdracht tussen zenuwcellen verzorgt; speelt een rol bij het memoriseren en leren.

——————————————————————————–

AD

Afkorting van Alzheimerdementie.

——————————————————————————–

ADL-functies

Is de afkorting van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit zijn de normale activiteiten van het dagelijkse leven; bijvoorbeeld zich wassen, aankleden, eten,?

——————————————————————————–

Afasie

In het algemeen verwijst de term naar taalfunctiestoornissen die een gevolg zijn van een gelokaliseerde hersenbeschadiging. De taalfunctiestoornissen komen meestal naar voor in het uiten en begrijpen van taal. Zo is het mogelijk dat de persoon namen van voorwerpen met elkaar kan verwisselen of niet op de naam kan komen van een voorwerp en bijvoorbeeld ?Geef mij dinges eens?? zegt. Afasie leidt dus vaak tot communicatiestoornissen.

——————————————————————————–

Agitatie

Geagiteerd zijn betekent opgewonden, opvallend bewegen en onrustig zijn. Bijvoorbeeld de geagiteerde persoon klopt op tafel, roept en is moeilijk te kalmeren.

——————————————————————————–

Agnosie

Dit is een stoornis in het herkennen van objecten, ondanks een adequaat functioneren van de zintuigen en een goede ontvangst van de afzonderlijke gewaarwordingen. Agnosie kan betrekking hebben op alle zintuigen. Bijvoorbeeld visuele agnosie: men ziet de objecten, maar weet niet wat ze voorstellen. Bijvoorbeeld men ziet een kam, maar weet niet dat dit dient om het haar te kammen. Auditieve agnosie: men hoort de geluiden, maar kan ze niet thuiswijzen. Bijvoorbeeld men hoort de bel, maar kan dit niet als de voordeurbel thuiswijzen. Tactiele agnosie: onvermogen om de dingen te herkennen door ze te betasten. Bijvoorbeeld het toilet niet op de tast herkennen.

——————————————————————————–

Agrafie

Niet kunnen schrijven, ondanks goede spiercoördinatie en normaal ontwikkeld verstand. Bijvoorbeeld letters worden weggelaten, het is moeilijk om op een rechte lijn te schrijven, hoofdletters en kleine letters worden door elkaar gebruikt.

——————————————————————————–

Amnesie

Geheugenverlies. Er bestaan twee vormen van amnesie:

- anterograde amnesie: men is niet meer in staat om nieuwe gebeurtenissen die men meemaakt na een ongeval of ziekte, vast te houden. Men kan wel nog allerlei gebeurtenissen ophalen die gebeurden voor het ongeval of de ziekte.

- retrograde amnesie: feiten van voor het ongeval of de ziekte kunnen niet meer herinnerd worden. Alleen wat vele jaren geleden ingeprent was geworden, kan men zich nog herinneren. Er kunnen wel nieuwe dingen ingeprent worden .

——————————————————————————–

Amnestisch beeld

Niet iedereen die verward is of vergeetachtig kan dement genoemd worden. In dat geval spreekt men eerder over een amnestisch beeld.

——————————————————————————–

Amygdala

Zijn gelegen in de hersenen en hebben de vorm van amandelkernen. Deze kernen zijn vooral betrokken bij het inprenten en herbeleven van emotionele gebeurtenissen. Bijvoorbeeld bij het opnemen van gevoelens omtrent rouw, blijheid spelen de amygdala een rol.

——————————————————————————–

Amyloïd

Op zetmeel lijkende eiwitsubstantie die als neerslag op of in organen voorkomt. Amyloïd en tangles komen specifiek voor in de hersenen van een Alzheimerpatiënt. Amyloïd is eiwitafzetting die geassocieerd wordt met aftakeling in de hersenen.

——————————————————————————–

Anamnese

Vragen die gesteld worden om inzicht te verwerven in de (medische) voorgeschiedenis van een patiënt. Bijvoorbeeld vragen omtrent eetlust, slaappatroon, gedragsproblemen,?

——————————————————————————–

Anticiperend rouwen

Dit is rouwen wanneer de persoon nog niet overleden is.

Bijvoorbeeld iemand met de ziekte van Alzheimer kan door de ziekte van karakter veranderen en evt. lichamelijke achteruitgang vertonen, waardoor de familie te maken krijgt met een andere persoon in vergelijking met vroeger waardoor rouw kan ontstaan.

——————————————————————————–

Apathie

Steeds minder initiatief nemen, het lijkt alsof de persoon geen interesse meer heeft in de wereld en de mensen om hem heen, lusteloosheid, gelatenheid. Bijvoorbeeld geen interesse in familiegebeurtenissen, het streeknieuws,?

——————————————————————————–

Apraxie

Een verworven stoornis in het uitvoeren van complexe, doelgerichte, willekeurige aangeleerde bewegingen van ledematen of spraakorganen. Men kan elke lichaamsspier individueel bewegen met de juiste kracht en snelheid en in de juiste richting, maar is hiertoe niet in staat wanneer deze bewegingen geïntegreerd moeten worden in een complexe bewegingsreeks. Bijvoorbeeld men kan wel tandpasta op de tandenborstel doen, maar vraag je om de tanden te poetsen dan lukt dat niet, omdat men niet weet welke handelingen eerst dienen te gebeuren.

——————————————————————————–

Autosomaal

Met betrekking tot chromosomen die geen geslachtschromosomen zijn. Dit betekent dat bij bepaalde vormen van de ziekte van Alzheimer chromosomen worden doorgegeven die verantwoordelijk zijn voor de ziekte van Alzheimer.

——————————————————————————–

Axon

Een uitloper van een zenuwcel die de uitgaande signalen doorstuurt naar een volgende zenuwcel. Van daaruit gaan de signalen verder naar de hersenen of naar spieren of klieren. Een axon is de zender van een cel.

——————————————————————————–

Beroerte

Plotselinge circulatiestoornis in een deel van de hersenen t.g.v. een bloeding, trombose of embolie. Een beroerte is een cerebrovasculair accident (CVA). Ten gevolge van een beroerte kan iemand bijvoorbeeld verlammingsverschijnselen vertonen.

——————————————————————————–

Bovine Spongiforme Encephalopathie

BSE, - ook wel `gekke-koeienziekte ' - is een ziekte van runderen die leidt tot hersenverweking. Bij autopsie op de dieren worden de hersenen in een sponsachtige toestand aangetroffen.

——————————————————————————–

Bradyfrenie

Mentale traagheid, vertraagd denken. Iemand heeft bijvoorbeeld meer tijd nodig om antwoord te geven op een vraag.

——————————————————————————–

C.V.A

Cerebro Vasculair Accident.

Accident : het is een plotselinge gebeurtenis

Vasculair : het is een aandoening van de bloedvaten

Cerebro : het is een aandoening in de hersenen

In de spreektaal wordt gesproken van “beroerte”.

Bij het C.V.A. kunnen we twee soorten onderscheiden: een herseninfarct en een hersenbloeding. Een herseninfarct houdt in dat er een bloedvat verstopt is in (de buurt van ) de hersenen. Een hersenbloeding houdt in dat een bloedvat kapot is gegaan. In beide gevallen krijgen de hersenen te weinig bloed waardoor er een hersenbeschadiging ontstaat. Een beschadiging van de linker hersenhelft geeft meestal een verlamming aan de rechter kant en vaak ook stoornissen in het gebruiken van taal (praten, schrijven). Deze mensen zijn na het C.V.A. vaker voorzichtig en afwachtend. Een beschadiging aan de rechter hersenhelft kan leiden tot een verlamming aan de linkerkant van het lichaam en soms ook tot stoornissen in het waarnemen en in het oplossen van problemen. Dit kan leiden tot onveilig handelen.

——————————————————————————–

Cachexie

Uitermate slechte lichamelijke toestand t.g.v. ondervoeding en/of ziekte. Zo kan de persoon bijvoorbeeld zeer mager zijn.

——————————————————————————–

Cardiovasculair

Met betrekking tot hart en bloedvaten.

——————————————————————————–

Centrale zenuwstelsel

Controleert de functies van het hele lichaam, bevat de hersenen en het ruggenmerg. In het centrale zenuwstelsel komen de prikkels van de zintuigen binnen en worden er verwerkt. Het centrale zenuwstelsel vormt de centrale verwerkings- en beslissingseenheid.

——————————————————————————–

Cerebrovasculair

Met betrekking tot de bloedvaten in de hersenen.

——————————————————————————–

Chorea

Het woord chorea is afgeleid uit het Grieks en betekent ‘dansen’. De chorea van Huntington verwijst naar de vreemde dansbewegingen die de personen maken in het geval dat zij aan de ziekte van Huntington lijden.

——————————————————————————–

Cognitief

Dit gaat over het kennen of weten. Onder cognitieve functies wordt verstaan de hogere cerebrale functies vooral geheugen, taal, abstractievermogen, visueel ruimtelijke vaardigheden en constructievermogen.

——————————————————————————–

Confabuleren

Het verzinnen van smoesjes; de gaten in het verleden, heden en toekomst proberen te dichten met fantasieverhalen. Bijvoorbeeld als u aan een dementerende persoon vraagt wat hij gisteren gedaan heeft, kan hij zeggen dat hij naar de markt om boodschappen is geweest, terwijl u zeker weet dat hij thuis gebleven is. Zo voorkomt hij te moeten toegeven dat hij het vergeten is.

——————————————————————————–

Constructionele afasie

Iemand is niet meer in staat iets na te tekenen.

——————————————————————————–

CT-scan

Computerised transaxial tomography. Met deze techniek wordt, telkens vanuit een andere hoek, tal van röntgenopnamen gemaakt doorheen de hersenen. Na computerbewerking ontstaan verschillende dwarsdoorsneden, waarop men diverse hersenstructuren kan onderscheiden. Daardoor is het mogelijk om allerlei abnormaliteiten in beeld te brengen.

Zo kan men op een CT-scan zien of er een aftakeling is van de hersenen.

——————————————————————————–

Decorumverlies

Verlies van gevoel voor de gebruikelijke omgangsvormen, verlies van uiterlijke waardigheid; bijvoorbeeld met de handen eten.

——————————————————————————–

Decubitus

Synoniem van doorligwonde(n). Het is een weefselversterf t.g.v. het gedurende lange tijd op dezelfde zijde te liggen. Vooral magere mensen zijn daarvoor gevoelig (eindstadium dementie). Hierdoor is het nodig de persoon regelmatig op de andere zijde te draaien (wisselhouding).

——————————————————————————–

Degeneratie

Aftakeling.

——————————————————————————–

Dendriet

Een uitloper van een zenuwcel; ontvangt de boodschappen van andere zenuwcellen. Ze geleiden de binnenkomende prikkel. Ze bevatten een groot aantal vertakkingen en daardoor wordt het oppervlak waarlangs de cel signalen kan ontvangen, sterk uitgebreid.

——————————————————————————–

Desintegratie

De persoonlijkheidsstructuur valt uit elkaar. Dit betekent dat de dementerende persoon niet meer weet wie hij zelf is en was.

——————————————————————————–

Deterioratie

Achteruitgang. Mentale deterioratie is geestelijke aftakeling.

——————————————————————————–

Dysarthrie

De mondspieren kunnen niet zo goed meer gebruikt worden, waardoor woorden slordig worden uitgesproken en minder goed te verstaan zijn.

——————————————————————————–

Egocentrisch

Op zichzelf betrokken, de eigen persoon als belangrijkste beschouwen bij alle handelingen en overwegingen. Bijvoorbeeld voortdurend over zichzelf praten en geen aandacht hebben voor het verhaal van de omgeving.

——————————————————————————–

Elektro-encefalogram

Met deze techniek wordt de elektrische activiteit van de hersenen geregistreerd. Er worden elektroden geplaatst op een aantal plaatsen op de schedelhuid. Elke elektrode registreert de spanningsschommelingen van het daaronder gelegen hersengebied. Deze spanningsschommelingen kunnen beschreven worden aan de hand van twee parameters nl. de intensiteit of de frequenties.

——————————————————————————–

Embolie

Dit is een verstopping in een bloedvat. Dit is het gevolg van een propje, een obstructie die van elders werd meegevoerd en in een slagader tot een plotse verstopping leidt. Een embolie kan leiden tot een beroerte.

——————————————————————————–

Episodisch geheugen

Wordt gebruikt bij het herinneren van persoonlijke gebeurtenissen. Bijvoorbeeld het zich herinneren dat men de laatste keer op reis is geweest naar Spanje.

——————————————————————————–

Expliciet geheugen

Maakt gebruik van een bewuste en vrijwillige opzoeking van informatie. Er wordt dikwijls ook gesproken van het declaratief geheugen. Dit geheugen wordt bijvoorbeeld gebruikt bij de vraag om 5 woorden te onthouden.

——————————————————————————–

Façadegedrag

Het zich beter voordoen dan men werkelijk is. Dit komt vnl. voor bij beginnend dementerende personen. Eens de dementie verder vordert, nemen de verliezen toe. Men vergeet steeds meer, waardoor men zich ook niet meer beter kan voordoen.

——————————————————————————–

Fibril

Fijne spiervezel die kan samentrekken. Fibrilleren is onregelmatige en ongeordende samentrekking binnen de zenuwcel.

——————————————————————————–

Foetaal

Ernstig dementerende personen kunnen als een foetus in een ineengetrokken houding liggen. Foetaal betekent eigenlijk: de vrucht betreffend.

——————————————————————————–

Frontaalkwab

Bevindt zich vooraan in de hersenen en staat in voor de persoonlijkheid en het reguleren en organiseren van het gedrag.

——————————————————————————–

Hallucinaties

Waarnemingen van zaken die er in werkelijkheid niet zijn, maar die als volkomen reëel worden ervaren.

——————————————————————————–

Hersenbiopten

Het voor onderzoek verwijderde weefsel uit de hersenen.

——————————————————————————–

Hersenbloeding

Er treedt een plotse breuk op in één of ander bloedvat in de hersenen, meestal een slagader. De oorzaak is meestal slagaderverkalking. Er is aantasting van de vaatwand, waardoor deze niet meer bestand is tegen een plotse bloeddrukverhoging.

——————————————————————————–

Heteroanamnese

Vraaggesprek met iemand uit de naaste omgeving van de patiënt, bijvoorbeeld met de partner of één van de kinderen van de patiënt over bijvoorbeeld de vergeetachtigheid van de patiënt.

——————————————————————————–

Hippocampus

Onderdeel van de hersenen dat essentieel is bij het opslaan van nieuwe

informatie.

——————————————————————————–

Hypertonie

Verhoogde spierspanning.

——————————————————————————–

Hypokinesie

Bewegingsarmoede. Minder bewegingen maken, bijvoorbeeld minder met het hoofd bewegen of met de armen bij het stappen.

——————————————————————————–

IADL-functies

Instrumentele algemene dagelijkse levensverrichtingen; bijvoorbeeld boodschappen doen, financiële verrichtingen, telefoneren, schrijven,? Deze verrichtingen zijn complexer dan de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)zoals bijvoorbeeld zich aankleden.

——————————————————————————–

Ideationele apraxie

Men weet niet meer in welke volgorde verschillende deelhandelingen uitgevoerd moeten worden; bijvoorbeeld men weet niet hoe men een brief moet vouwen en in een envelop moet steken om deze te versturen.

——————————————————————————–

Ideomotorische apraxie

Iemand kan een hele handeling uitvoeren, maar niet de losse onderdelen ervan; bijvoorbeeld als u aan een dementerende persoon vraagt om de lippen te tuiten kan dit zo mogelijk niet gaan, terwijl de dementerende wel een kus zou kunnen geven.

——————————————————————————–

Impliciet geheugen

Dit geheugensysteem werkt automatisch en zonder dat men zich bewust is van vroeger opgeslagen en verwerkte informatie. Daarin zijn heel wat ervaringen opgeslagen die op een meer rechtstreekse wijze inwerken op het latere gedrag, zonder dat we ze ons nog kunnen of hoeven te herinneren. Bijvoorbeeld als u een tekst luidop moet lezen, zonder dat u weet dat u daarna een korte inhoud daarvan moet geven, dan wordt een beroep gedaan op het impliciet geheugen.

——————————————————————————–

Incontinentie

Niet in staat urine of ontlasting op te houden.

——————————————————————————–

Inertie

Traagheid, inactiviteit.

——————————————————————————–

Instrumentele functies

Hogere cognitieve functies die beroep doen op een aantal hersengebieden tegelijk; deze vaardigheden hebben we tijdens ons leven geleerd, maar voeren we nu automatisch uit; bijvoorbeeld nadenken.

——————————————————————————–

Korte termijn geheugen

Het korte termijn geheugen is het onmiddellijk of primair geheugen. Dit systeem is een soort opslagruimte, waar de informatie noodzakelijk doorheen moet vooraleer ze kan worden opgenomen in het langetermijn-geheugen. Het wordt het werkgeheugen genoemd omdat het mogelijk is inhouden op elkaar te betrekken en in verband te brengen met reeds eerder opgeslagen geheugeninhouden.

——————————————————————————–

Lange termijngeheugen (LTG)

Langetermijn-geheugen of permanent of secundair geheugen. Dit systeem bevat de vroegere ervaringen, die langdurig in ons geheugen zijn opgeslagen. Bijvoorbeeld herinneringen uit de kindertijd maken deel uit van het LTG.

——————————————————————————–

Lewy lichaampjes

Lewy lichaampjes zijn abnormale eiwit-opstapelingen in de vorm van ‘knolletjes’, die in de hersenschors van patiënten met de z.g. Lewy Body-dementie worden teruggevonden. Ze komen ook voor bij andere aandoeningen zoals de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson.

——————————————————————————–

MRI-scan

Magnetic resonance imaging. Bij deze techniek baseert men zich op de natuurlijke waterstofatomen die in de weefsels aanwezig zijn. Men brengt de persoon in een magnetisch veld (= tunnel) en laat radiogolven inwerken op de waterstofatomen. Deze radiogolven sturen signalen uit en worden later terug opgevangen en verwerkt door de computer. Het resultaat is een haarscherp beeld van de één of andere doorsnede van de hersenen.

——————————————————————————–

Neurofibrillair

M.b.t. microscopische vezelstructuren binnen zenuwcellen en hun uitlopers.

——————————————————————————–

Neuroleptica

Stoffen die zowel kalmerend werken als angstgevoelens wegnemen.

Neuroleptica is een geneesmiddel in verband met het zenuwstelsel. Het wordt gebruikt bij psychosen en andere ziektebeelden waarbij hallucinaties en onrust bestaan.

——————————————————————————–

Neurologie

Kennis van de normale bouw en werking van de hersenen (structuur en functie) alsook van de afwijking en behandelingsmogelijkheden.

Het neurologisch onderzoek kan volgende onderzoeken inhouden: oogbewegingen worden nagegaan, alsook het lopen, het bewustzijn, onwillekeurige bewegingen, reflexen.

——————————————————————————–

Neuroloog

Specialist in de neurologie.

——————————————————————————–

Neuron

Zenuwcel. Dit zijn de belangrijkste cellen in het zenuwstelsel. Zij zijn verantwoordelijk voor de eigenlijke taak van het zenuwstelsel: opvangen, doorgeven en uitsturen, en het ordenen, integreren en vasthouden van informatie.

Het axon en de dendriet maken deel uit van het neuron.

——————————————————————————–

Neurotransmittor

Stof die in staat is impulsen over te brengen tussen zenuwcellen onderling, of van een zenuwcel naar een andere structuur; deze stof wordt door de zenuwcellen geproduceerd en afgescheiden. Een voorbeeld van een neurotransmittor is acetylcholine.

——————————————————————————–

Occipitaalkwab

Bevindt zich achteraan in de hersenen en staat in voor de verwerking van de prikkels die binnen komen via de gezichtszenuwen.

——————————————————————————–

Paranoïa

Geestesziekte waarbij waandenkbeelden kenmerkend zijn voor de aandoening en veelal het ziektebeeld beheersen. Bijvoorbeeld de persoon denkt achtervolgd te worden door iemand, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is.

——————————————————————————–

Pariëtaalkwab

Bevindt zich bovenaan in de hersenen tussen de voorste en achterste kwab en staat in voor de oriëntatie in ruimte en het voelen.

——————————————————————————–

Perifeer zenuwstelsel

Omvat de talloze zenuwen die het centrale zenuwstelsel in verbinding stellen met de diverse organen van het lichaam. Dit is het deel van het zenuwstelsel dat zich buiten de hersenen en het ruggenmerg bevindt. De zenuwen die tot dit stelsel behoren geleiden prikkels van de zintuigen naar het centraal zenuwstelsel en prikkels van het centraal zenuwstelsel naar de motorische organen (spieren en klieren).

——————————————————————————–

PET-scan

Photon Emissie Tomografie.Deze techniek wordt meer voor experimentele doeleinden gebruikt. Er wordt een radioactief gemerkt suiker ingespoten in de bloedbaan van een proefpersoon. Deze persoon moet dan een bepaalde taak uitvoeren, terwijl hij onder de scanner gebracht wordt. Het apparaat is in staat om te detecteren in welke gebieden de meeste suiker verbruikt wordt. Met deze techniek kan men dus vaststellen welke hersengebieden betrokken zijn bij bepaalde activiteiten.

——————————————————————————–

Plaques

Ophopingen van amyloïd, een bepaald eiwit; ze spelen een essentiële rol bij de afsterving van zenuwcellen in de hersenen.

——————————————————————————–

Prion

Prionen zijn bekend als eiwitten die twee of meer vormen kunnen aannemen. Er zijn vormen met een “gezonde” functie in het lichaam, maar er bestaan ook één of meer ziekmakende vormen. De ziekmakende vorm kan toevallig of door een genetische afwijking ontstaan. Bovendien is de ziekmakende vorm infectieus doordat het een gezonde vorm omzet in een ziekmakende vorm.

In principe zouden alle tienduizenden eiwitten die in een levend wezen voorkomen als prion kunnen werken. Er is echter pas één eiwit ontdekt dat van vorm verandert en ziekte veroorzaakt. Prusiner vond dat eiwit en noemde het prion protein, ofwel PrP. De gezonde vorm die in veel organen maar vooral in hersenweefsel voorkomt, wordt aangeduid met cellulair PrP (PrP), de ziekmakende vormen met PrP (sc van scrapie, de al honderden jaren bekende prionziekte in schapen).

——————————————————————————–

Realiteitsoriënterende houding

Houding waarbij structuur aanbieden, herkenning, veiligheid bieden, centraal staat (bijvoorbeeld het werken met kalenders).

——————————————————————————–

Reminiscentie

De activiteit of de gewoonte om na te denken of te willen vertellen over ervaringen in het verleden, vooral over die ervaringen die in persoonlijk opzicht zeer belangrijk worden gevonden. Reminiscentie is een methodiek, geen therapie.

——————————————————————————–

Repeteerbewegingen

Bewegingen die voortdurend herhaald worden. Bijvoorbeeld voortdurend heen en weer wiegen.

——————————————————————————–

ROT (realiteits- en oriëntatietraining)

Oefenen om in de realiteit te blijven. Bijvoorbeeld als u de dementerende persoon wakker maakt en u zegt ?Ik ben ?, het is vandaag maandag en het is nu 8u.?

——————————————————————————–

Semantisch geheugen

Onze algemene kennis over de wereld.

Bijvoorbeeld in dit geheugen is opgeslagen: wat een tafel is, wat er onder ?eten? wordt verstaan,?

——————————————————————————–

Snoezelen

Communicatie door zintuiglijke en lichamelijke ervaringen.

Bijvoorbeeld de dementerende persoon tot rust brengen door te werken met relaxerende muziek, aroma?s, lichteffecten, kussens.

——————————————————————————–

SPECT-scan

Single Photon Emissie Computed Tomografie. Bij deze methode wordt bij de patiënt een radioactieve stof ingespoten, die zich tijdelijk in de hersenen hecht. Er worden dan verschillende doorsneden van de hersenen gereconstrueerd. Zo kan bijvoorbeeld de bloeddoorstroming worden weergegeven.

——————————————————————————–

Subarachnoïdale ruimte

De hersenen bedekt door een drietal vliezen: de hersenvliezen (meninges). Het buitenste vlies, de dura genaamd, is een stevig, hard membraan, dat bestaat uit stevig bindweefsel. Het vlies ligt direct tegen de schedel aan, ziet eruit als botvlies en dient om hersenen en ruggenmerg te beschermen. Onder het buitenste vlies ligt een dun membraan, het spinnenwebvlies of arachnoidea, van de dura gescheiden door een smalle subdurale ruimte. Door bindweefseldraadjes naar het binnenste vlies toe vormt dit vlies de subarachnoïdale ruimte. In deze ruimte circuleert de cerebrospinale vloeistof, die weer in de bloedstroom wordt opgenomen door het spinnenwebvlies.

——————————————————————————–

Subcorticaal

Subcorticale dementie wordt gekenmerkt door traagheid en vergeetachtigheid; zonder afasie, agnosie en apraxie.

——————————————————————————–

Synaps

Plaats waar de prikkeloverdracht plaatsvindt tussen uitlopers van twee zenuwcellen of tussen uitlopers van een zenuwcel en spier of klier.

——————————————————————————–

Syndroom

Het gaat om een aantal met elkaar samenhangende verschijnselen die zich tegelijk voordoen. Om van een syndroom te spreken moeten bepaalde symptomen samen voorkomen. Bijvoorbeeld om van een dementiesyndroom te spreken moet er o.a. sprake zijn van het symptoom geheugenstoornis.

——————————————————————————–

Tangles

Bij de ziekte van Alzheimer worden tangles aangetroffen. Dit zijn kommavormige structuren die bestaan uit een slecht oplosbare kluwen eiwitten, die in het cellichaam van het neuron voorkomen.

——————————————————————————–

Temporaalkwab

Bevindt zich ter hoogte van de slapen en staat in voor het horen, herkennen van voorwerpen en het langetermijngeheugen.

——————————————————————————–

Terminaal stadium

Met betrekking tot het levenseinde. Iemand in de laatste levensfase bij wie geen beterschap meer mogelijk is.

——————————————————————————–

Transmurale zorg

Het openstellen van diensten van ziekenhuizen, revalidatiediensten en rustoorden voor de thuiszorgers. Voorbeelden van zo'n transmurale zorg vindt men terug in dagverzorgingscentra en diensten van kortverblijf in de rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen..

——————————————————————————–

Tremor

Beving, trilling, siddering.

——————————————————————————–

Trombose

Er vormt zich een bloedstolsel op de wand van een bloedvat. Aanvankelijk leidt dit tot een geleidelijke vermindering van de doorbloeding. Dit kan plots leiden tot een volledige verstopping.

——————————————————————————–

Validation

Invoelend benoemen van emoties, ermee werken.

——————————————————————————–

Visualiseren

Zichtbaar maken; een geheugenstrategie waarbij beelddenken wordt toegepast: een beeld vormen van iets, zodat het beter kan onthouden worden.

——————————————————————————–

Werkgeheugen

Korte termijn geheugen, onmiddellijk of primair geheugen. Dit systeem is een soort opslagruimte, waar de informatie noodzakelijk doorheen moet vooraleer ze kan worden opgenomen in het langetermijn-geheugen. Het wordt het werkgeheugen genoemd omdat het mogelijk is inhouden op elkaar te betrekken en in verband te brengen met reeds eerder opgeslagen geheugeninhouden.

——————————————————————————–

Zintuiglijk geheugen

Dit geheugensysteem maakt nog deel uit van het waarnemingsproces. De informatie die vanuit de zintuigen wordt binnengevoerd, blijft gedurende een hele korte tijd in dit systeem aanwezig.